De drie wijzen

Ik ging op reis in mezelf en kwam drie wijzen tegen.

Voor me zie ik de ingang van een grote grot, ik loop naar binnen. Het is een hoge holle donkere ruimte. Geen druipstenen, maar een hoog gewelfd plafond. Bespikkeld met kleine glinsterende sterren, die verrassend veel licht geven. Er loopt een pad dat ik volg, voetje voor voetje. Voorzichtig loop ik, zodat ik niet mijn enkels zwik. Maar het pad is onverwachts gelijk. Het daalt langzaam en voor me doemt een reusachtig meer op. Het water is glad en donker, als een glanzende spiegel. Aan de oever ligt een bootje. Een houten roeiboot zonder spanen. Een kale boot, zo te zien waterdicht, zonder uitrusting om te sturen of vaart te maken. Het pad eindigt hier, dus ik stap in de boot. Met mijn handen duw ik af van de oever. Het bootje krijgt vaart. Als vanzelf glij ik over het water. Kleine rimpels vormen een steeds groter wordende V achter me. Steeds wijder waaieren ze uit. Het water kabbelt zacht tegen de zijkant van het hout.

In de verte zie ik een vlot opdoemen. Op het vlot zit een een oude vrouw. Haar gezicht is vol rimpels en haar lange grijze haar golft over haar schouders. Er zit van alles in gevlochten, kettinkjes, veren. Ze draagt een lang kleurig vest. Op het vlot brand een vuurtje. Ik grijp het vlot om er niet aan voorbij te drijven. De vrouw kijkt me lang en doordringend aan. Dan pakt ze een klein kistje en met een tang neemt ze een klein gloeiend kooltje uit het vuur. Ze doet het kooltje in het kistje en sluit het. Ze geeft mij het kistje. ‘Namaste’ doe ik. Dan geeft ze het bootje een zet. Ik kabbel verder en verder. Ik zie geen einder. Alleen de zwarte plas water omringt me en de sterrenhemel boven me. Beide donker en diep. Peilloos.

Dan doemt er een drijvend eiland voor me op. Ik leg aan en stap uit. Het groene gras knispert onder mijn voeten. Er staat een boom op het eiland. Haar takken reiken wijd uit. Onder de boom zit een vrouw. Ze draagt een lang groen gewaad dat haar omhult. Haar lange blonde haar is gevlochten, er zitten bloemen in. “Ben ik op de juiste weg?” vraag ik haar. “Er is maar één weg” antwoord ze. Ik aarzel even en draai met dan om, loop terug naar mijn bootje. Ik stap in en duw zelf af. Ik drijf verder. Nog altijd de diepe donkerte onder en boven me. Met sterren.

Dan zie ik echt land. Het is de overkant. Als ik uit de boot wil stappen fladdert er een donkere gedaante voor me. Ze springt in de rondte en maakt geluid. “Omarm het donker” ontwaar ik nog net voordat mijn boot weer afgeduwd wordt. Ik dobber en vaar verder. Ogenschijnlijk zonder doel of richting. Stuurloos in het donker, met vuur, over mijn pad.

Geef een reactie