Op 19 mei 2021, mag onze zoon voor het sinds zes maanden weer naar judo. Oh nee, niet helemaal, in januari mocht hij ook één keer. Toen werd er al snel besloten dat alle contact sporten toch veel te gevaarlijk waren, ook voor kinderen van 11. Maar nu is het dan toch eindelijk zo ver. Volgens een uitgebreid protocol mag er weer plaats genomen worden op de tatami. De kinderen moeten met een masker op naar binnen. Ze moeten hun blote voeten en handen desinfecteren en ze mogen per les maar met één ander kind in aanraking komen. Als je pech hebt dan tref je een uur lang een kneus tegenover je. De docent draagt de hele les een mondmasker en ouders mogen niet in de zaal wachten.
De judo les vindt plaats in de salle polyvalente van Mesvres, een dorp op een half uur rijden bij ons vandaan. De weg er naar toe is deze week vol schitterende buien. Het is nat en koud voor de tijd van het jaar. Als we geparkeerd hebben gaat de zon schijnen. Ik spreid mijn jas uit over een muurtje en schenk een kopje meegenomen thee in uit mijn rode thermoskan. Ik zit vol in de zon en geniet van de warmte. De notenboom boven mij heeft nog nauwelijks blad. De vogels fluiten dat het een lieve lust is. In de verte hoor ik een pauw. En elk kwartier klingelt de kerkklok, heel subtiel. Voorzichtig, alsof ze niet wil storen, maar wel van zich wil laten horen. In de verte rolt de donder. Ik glij even van mijn muurtje en zie om de hoek van het gebouw gitzwarte wolken zich opstapelen. Ik ga terug naar mijn muur en geniet nog even van de zon in mijn gezicht. Ik mijmer wat en post een berichtje over dit moment op een sociaal media kanaal.
Er komt een oud mannetje aangelopen. Hij draagt laarzen, 2 sweater truien over elkaar, de bovenste met wat slijtage gaten. Grijs en rimpelig, maar niet heel oud. Hij loopt nog vief. Hij heeft een stevige bamboe stok bij zich. Hij staat stil om naar mijn auto te kijken. Op de bedrijfsauto zijn stickers geplakt: ons logo en Domaine de la Gagère, Centre de Vacance Naturiste. Ik heb de deur open laten staan. Brutaal kijkt hij naar binnen en bestudeert dan uitgebreid ons logo en de tekst. Hij heeft mij nog niet gezien. Pas als hij zich omdraait begroet ik hem. Hij doet net alsof het doodnormaal is om op zijn dagelijkse ommetje, een lange blonde dame, thee drinkend en met een vreemd accent, aan te treffen op een muurtje. We beginnen over het weer te praten. De zon is wel lekker warm ja, maar het is wel nat. “Ça va pousser le foin”, is zijn enige commentaar. Het hooi groeit er goed van. Niet het gras. In termen van voer denkt hij. Voor zijn paarden zo blijkt even later, merries met veulens, ja. Hij neemt de tijd voor zijn woorden. Hij vraagt waar ik woon, terwijl hij dat toch net uitgebreid op de auto heeft gelezen. Luzy, ja dat kent hij wel, maar hij legt niet uit waarvan. Er loopt een nog ouder mannetje langs, krommer en bleker, maar beter gekleed. Ik zit kennelijk aan de ‘ouden-van-dagen-route’ van Mesvres.
“Nou dan ga ik maar weer”, zegt mijn gesprekspartner. Maar hij verzet nog geen stap. Pas als de zon achter de naderende bui verdwijnt en ik van het muurtje af kom en zeg dat ik me in mijn auto ga verstoppen (ik weet het Franse woord voor schuilen niet), besluit hij de daad bij het woord te voegen. Misschien wil hij voor de bui thuis zijn.