Zo stil als het bij ons thuis in Frankrijk op ons bergje is, zo druk is het in Nederland. Vanaf het moment dat ik uit de auto stap, nadat ik heb geprobeerd de eindeloze stroom auto’s op de snelweg tussen Maastricht en Haarlem om me heen te negeren, voel ik het. Een soort spanning. Alert zijn, op alles dat om me heen gebeurt. Mijn lichaam wapent zich om de prikkels buiten te sluiten.
Het is hier geen moment echt rustig. ’s Avonds als ik naar bed ga hoor ik de buren hun tanden poetsen. De buurjongetjes schreeuwen dusdanig dat het lijkt alsof ze in mijn woonkamer staan. Midden in de nacht rijden er auto’s over de doorgaande weg achter ons tijdelijk onderkomen. Mensen zijn continu onderweg, aan het winkelen, aan het fietsen, de trein aan het halen. Als ik hier auto rij dan moet ik zo op alle verkeersdeelnemers letten!
Dat eindeloze jachtige. Ik heb er jarenlang aan mee gedaan, zonder me bewust te zijn welke impact het had. Nu heb ik me er helemaal aan onttrokken. Ik mis het nooit. Het mee moeten doen. Op zaterdagochtend ‘naar de stad gaan’ en ‘profiteren’ van de uitverkoop. Als alle winkels ver weg zijn bedenk je van tevoren wat je nodig hebt als je naar de stad gaat. En van een middagje ongericht winkelen werd ik toch al nooit blij. Eigenlijk heb ik ook weinig meer echt nodig. Eten, benzine, de kinderen hun muziekles en een school. Af en toe nieuwe sokken, onderbroeken en nieuwe kleren voor de kinderen. Mocht ik naar de film willen dan kan dat. Evenals naar het theater. Ik moet er verder voor rijden, maar daar raak je aan gewend.
Het lijkt zo tegenstrijdig, ik heb minder, ik moet minder. Maar het voelt als weldaad, als overvloed dat ik me niet meer hoef te handhaven in het Nederlandse leven.